Een vergunning voor een standplaats is meestal een schaarse vergunning. Dat betekent dat iemand die al 30 jaar deze vergunning heeft niet meer automatisch voor deze vergunning in aanmerking mag komen. Dat volgt uit de Dienstenrichtlijn. Ook anderen moeten kunnen meedingen naar deze schaarse vergunning voor een standplaats.

De uitspraak die hier hieronder bespreek in een voorbeeld hoe in veel gemeente nog steeds op ‘ouderwetse’ wijze vergunningen worden verleend. Automatische vergunning verlenging aan oude vergunninghouders mag niet meer. Eerlijk mededinging naar een vergunning moet de gemeente organiseren in een verdelingsprocedure.
Telkens verlengen vergunning “vaste” standplaats
Een opmerkelijke zaak gaat over de vergunning voor een standplaats op het Oranjeplein in Veere. De vergunning staat het toe daar een vis-, friet- en ijskraam uit te baten. Een concurrent die een vaste frietkraam op het Oranjeplein exploiteert, ging in beroep tegen de vergunning omdat dat beleid de verkoop van vis en friet alleen op woensdag toestaat. Ook zou de aanvrager van de vergunning die niet zelf gebruiken, maar aan een ander verpachten.
Het enkele argument van het gemeentebestuur dat de standplaatshouder al jaren een vergunning voor een standplaats aan het Oranjeplein wordt verleend, was naar het oordeel van de bestuursrechter niet overtuigend om opnieuw vergunningen te verlenen. De huidige regelgeving over vergunning levert geen rechten op voor oude vergunninghouders. Automatische verenging van vergunningen kan ook niet meer.
Afwijken vergunningbeleid standplaats onterecht
In de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2934 bepaalde de Raad van State al, dat de omstandigheid dat aan een vergunninghouder al jarenlang in afwijking van de beleidsnota vergunning wordt verleend, onvoldoende reden is om ook in 2017 en 2018 ten gunste van vergunninghouder van de beleidsnota te kunnen afwijken. Automatische verlening van een schaarse vergunning is ook op grond van de dienstenrichtlijn niet toegestaan (overigens niet aangevoerd in de procedure)
De concurrent die bezwaar maakte tegen de vergunning van de ‘vaste’ standplaatshouder kwam er in 2019 achter dat hij in het jaar 2019, toen vaste vergunninghouder geen vergunning had, een bedrag van € 40.000,00 meer omzet had. Daarmee was meteen ontkracht het standpunt van de gemeente dat de belangen van de concurrent niet onevenredig worden geschaad. Dat de concurrent die ook vergunning kreeg al bekend was met de situatie van vergunninghouder toen hij in 2011 een ruimte ging huren aan het plein doet niet terzake volgens de bestuursrechter.
Voortrekken oude vergunninghouder ongedaan gemaakt
Iedere gemeente een beleid voor standplaatsen, voor bijvoorbeeld een haringkar, frietkraam, bloemenstal, e.d. Beleid dat is gepubliceerd dient ook gevolgd te worden. Alleen in bijzonder omstandigheden mag het gemeentebestuur gemotiveerd afwijken van het geldende beleid. Dat ging dus fout in deze zaak. De gemeente stelde dat al jarenlang in afwijking van de beleidsnota vergunning wordt verleend. De rechter meent dat op het standpunt dat de vergunninghouder een uitzonderingspositie heeft, onterecht is.
De vergunninghouder van de standplaats wist al sinds 2009 weet dat de vergunning tijdelijk en eindig is. Hij heeft dan ook jaren de tijd gehad om maatregelen te treffen om op andere wijze in zijn inkomen te voorzien, bijvoorbeeld met vis- en frituurbedrijf.
De door de gemeente naar voren gebrachte omstandigheden, dat er gelet op de consumptiebehoefte ruimte is voor twee verkoopplekken én aan vergunninghouder al jaren vergunning wordt verleend, zijn onvoldoende om hem nog langer in strijd met de beleidsnota toe te staan om niet persoonlijk de standplaats in te nemen. Dat de standplaats van de vergunninghouder in de consumptiebehoefte van vele toeristen voorziet, is volgens de rechter ook niet relevant.
Dit onderwerp komt ook aan de orde in mijn boek “De strijd om schaarse Vergunningen” (Kluwer, 2019).